Het oplossen van concept. Om een trig-vergelijking op te lossen, transformeert u deze in één of vele standaard trig-vergelijkingen. Het oplossen van een trig-vergelijking resulteert uiteindelijk in het oplossen van verschillende standaard trig-vergelijkingen.
Er zijn 4 belangrijkste basis trig-vergelijkingen:
sin x = a; cos x = a; tan x = a; kinderbedje x = a.
Exp. Los sin op 2x - 2sin x = 0
Oplossing. Transformeer de vergelijking in 2 standaard trig-vergelijkingen:
2sin x.cos x - 2sin x = 0
2sin x (cos x - 1) = 0.
Los vervolgens de 2 basisvergelijkingen op: sin x = 0 en cos x = 1.
Transformatie proces.
Er zijn 2 hoofdbenaderingen om een trig-functie F (x) op te lossen.
1. Transformeer F (x) naar een product met veel standaard trig-functies.
Exp. Los F (x) = cos x + cos 2x + cos 3x = 0 op.
Oplossing. Gebruik trig identiteit om te transformeren (cos x + cos 3x):
F (x) = 2cos 2x.cos x + cos 2x = cos 2x (2cos x + 1) = 0.
Los vervolgens de 2 basis trig-vergelijkingen op.
2. Transformeer een trig-vergelijking F (x) met veel trig-functies als variabele, in een vergelijking die slechts één variabele heeft. De gebruikelijke variabelen die moeten worden gekozen zijn: cos x, sin x, tan x en tan (x / 2)
Exp Solve
Oplossing. Bel cos x = t, we krijgen
Los deze vergelijking vervolgens op voor t.
Notitie. Er zijn ingewikkelde trig-vergelijkingen die speciale transformaties vereisen.
Studenten kunnen kaarten kopen voor een basketbalspel voor $ 2,00. De toegang voor niet-studenten is $ 3,00. Als 340 tickets worden verkocht en de totale inkomsten $ 740 zijn, hoeveel studentenkaartjes worden dan verkocht?
370 "price" = 2 "total_price" = 740 "how_much" = x "how_much" = "total_price" / "price" "how_much" = 740/2 "how_much" = 370
Wat zijn 3 werkwoorden die alleen als transitieve werkwoorden kunnen worden gebruikt en 3 die alleen als intransitieve werkwoorden kunnen worden gebruikt?
Schoppen, willen en gooien zijn voorbeelden van transitieve werkwoorden. Arriveren, gaan en lopen zijn voorbeelden van intransitieve werkwoorden. Een transitief werkwoord is een werkwoord dat een actie of activiteit beschrijft en dat een direct doel heeft. De eenvoudigste manier om erachter te komen of een werkwoord een direct doel heeft, is om de vraag te stellen wie of wat na het werkwoord. Bijvoorbeeld: Robert gooide de bal. (Robert gooide wat? Robert gooide de bal. 'De bal' is een direct voorwerp van het gebruikte werkwoord, vandaar dat het werkwoord transitief is.) Priya trapt haar broer wanneer hij haar plaag
Bij het oplossen van dit systeem van vergelijkingen door eliminatie, wat de resulterende vergelijking zou kunnen zijn als een variabele is geëlimineerd? 3x - 2y = 10 5x + y = 4 A) 13x = 18 B) -7x = 2 C) -7y = 62 D) 8x - y = 14
A) 13x = 18 3x-2y = 10 5x + y = 4 of 10x + 2y = 8 Toevoegen van 10x + 2y = 8 en 3x-2y = 10 We krijgen 10x + 3x + 2y-2y = 8 + 10 of 13x = 18