Antwoord:
Apostrophes worden gebruikt ter vervanging van ontbrekende letters.
Uitleg:
In de Engelse grammatica worden, voor zover ik weet, apostrofs het meest gebruikt voor weeën of bezittingen. Wat betreft het onthouden waar apostrofs in weeën gaan, de manier waarop mij werd geleerd het te onthouden, was dat de apostrof de ontbrekende letter vervangt wanneer twee verschillende woorden worden samengevoegd om één woord te creëren.
Ex. zou niet
Zoals je hierboven kunt zien, werd de "o" in "niet" verwijderd en vervangen door een apostrof, en dus "mag niet" in "mag niet".
Ik vind dat de letter die wordt vervangen door een apostrof meestal een klinker is. Hieronder zijn nog enkele voorbeelden.
Ex. het is
Ex. kan niet
(Een alternatieve versie van "kan niet" is ook "kan niet")
Ex. kon niet hebben
(In dit iets langere voorbeeld verwijder je de "h" en "a" in "have" in plaats van alleen de klinker. Hetzelfde geldt in het algemeen voor de meeste weeën van drie woorden.)
Apostrophes kunnen ook worden gebruikt voor bezittelijke bezittingen en de onderstaande afbeeldingen zijn waarschijnlijk in staat om het beter uit te leggen dan ik kon en ze bieden ook een visueel beeld!
Voor de volledige poster over het juiste apostrofgebruik, kunt u deze link gebruiken:)
Stel dat een gezin drie kinderen heeft. Zoek de kans dat de eerste twee kinderen die geboren worden jongens zijn. Hoe groot is de kans dat de laatste twee kinderen meisjes zijn?
1/4 en 1/4 Er zijn 2 manieren om dit uit te werken. Methode 1. Als een gezin 3 kinderen heeft, dan is het totale aantal verschillende combinaties van jongens en meisjes 2 x 2 x 2 = 8 Hiervan beginnen er twee (jongen, jongen ...) Het derde kind kan een jongen zijn of een meisje, maar het maakt niet uit welke. Dus, P (B, B) = 2/8 = 1/4 Methode 2. We kunnen de kans berekenen dat 2 kinderen jongens zijn: P (B, B) = P (B) xx P (B) = 1/2 xx 1/2 = 1/4 Op precies dezelfde manier is de kans op de laatste twee kinderen die allebei meisjes zijn, kunnen zijn: (B, G, G) of (G, G, G) 2 van de 8 mogelijkheden. Dus 1/4 OR: P (?, G, G) = 1
Het aantal speelgoed in de kast varieert omgekeerd met het aantal kinderen in de kamer. Als er 28 speelgoed in de kast zitten als er 4 kinderen in de kamer zijn, hoeveel speelgoed zitten er in de kast als er 7 kinderen in de kamer zijn?
16 speelgoed propto 1 / tekst {kinderen} => t = K * 1 / c t = 28, c = 4 => K = tc = 112 t =?, C = 7 => t = 112/7
Er zijn 3 keer zoveel peren als sinaasappelen. Als een groep kinderen elk 5 sinaasappels ontvangt, blijven er geen sinaasappels over. Als dezelfde groep kinderen elk 8 peren krijgt, blijven er 21 peren over. Hoeveel kinderen en sinaasappels zijn er?
Zie hieronder p = 3o 5 = o / c => o = 5c => p = 15c (p-21) / c = 8 15c - 21 = 8c 7c = 21 c = 3 kinderen o = 15 sinaasappels p = 45 peren