Vector A heeft een lengte van 24,9 en is onder een hoek van 30 graden. Vector B heeft lengte 20 en is onder een hoek van 210 graden. Op de dichtstbijzijnde tiende van een eenheid, wat is de grootte van A + B?
Niet volledig gedefinieerd waar de hoeken vandaan komen, dus 2 mogelijke omstandigheden. Methode: Opgelost in verticale en horizontale componenten kleur (blauw) ("Conditie 1") Laat A positief zijn Laat B negatief zijn als tegenovergestelde richting De magnitude van het resultaat is 24.9 - 20 = 4.9 ~~~~~~~~~~~~~~~~ ~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~ positief worden negatief onthouden Laat het resultaat zijn R kleur (bruin) ("Los alle horizontale vectorcomponenten op") R _ ("horizontaal") = (24,9 keer (sqrt (3))
Een voorwerp met een massa van 8 kg beweegt zich in een cirkelvormig pad met een straal van 12 meter. Als de hoeksnelheid van het voorwerp in 6 s verandert van 15 Hz naar 7 Hz, welk koppel werd dan op het object toegepast?
Koppel = -803,52 Newton.meter f_1 = 15 Hz f_2 = 7 Hz w_1 = 2 * 3,14 * 15 = 30 * 3,14 = 94,2 (rad) / s w_2 = 2 * 3,14 * 7 = 14 * 3,13 = 43,96 (rad) / sa = (w_2-w_1) / ta = (43.96-94.2) / 6 a = -8.37 m / s ^ 2 F = m * a F = -8 * 8.37 = -66.96 NM = F * r M = -66.96 * 12 = -803.52, Newton.meter
Een object met een massa van 3 kg beweegt zich in een cirkelvormig pad met een straal van 15 m. Als de hoeksnelheid van het object binnen 5 seconden verandert van 5 Hz naar 3 Hz, welk koppel werd dan op het object toegepast?
L = -540pi alpha = L / I alpha ": hoekversnelling" "L: koppel" "I: traagheidsmoment" alpha = (omega_2-omega_1) / (Delta t) alpha = (2 pi * 3-2 pi * 5) / 5 alpha = - (4pi) / 5 I = m * r ^ 2 I = 3 * 15 ^ 2 I = 3 * 225 = 675 L = alpha * IL = -4pi / 5 * 675 L = -540pi