Vector A heeft een lengte van 24,9 en is onder een hoek van 30 graden. Vector B heeft lengte 20 en is onder een hoek van 210 graden. Op de dichtstbijzijnde tiende van een eenheid, wat is de grootte van A + B?

Vector A heeft een lengte van 24,9 en is onder een hoek van 30 graden. Vector B heeft lengte 20 en is onder een hoek van 210 graden. Op de dichtstbijzijnde tiende van een eenheid, wat is de grootte van A + B?
Anonim

Antwoord:

Niet volledig gedefinieerd waar de hoeken vandaan komen, dus 2 mogelijke omstandigheden.

Methode:

Opgelost in verticale en horizontale componenten

Uitleg:

#color (blauw) ("Condition 1") #

Laat A positief zijn

Laat B negatief zijn als tegengestelde richting

De omvang van het resultaat is #24.9 - 20 = 4.9#

~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~

#color (blauw) ("Voorwaarde 2") #

Laten we naar rechts positief zijn

Laat aan de laat worden negatief

Laat positief zijn

In de steek gelaten negatief

Laat het resultaat R zijn

#color (bruin) ("Los alle horizontale vectorcomponenten op") #

#R _ ("horizontaal") = (24,9 keer (sqrt (3)) / 2) - (20 keer zonde (20)) #

#color (wit) (xxxxxxxx) #

#color (bruin) ("Los alle verticale componenten van het resultaat op") #

#R _ ("verticaal") = (24,9 keer sin (30)) - (20 keer cos (20)) #

Met deze twee waarden beschikbaar zou je de magnitude en richting van de resultante moeten kunnen bepalen