Antwoord:
a en b
Uitleg:
a is het kleine getal en b is het grootste (dan a) getal:
Rangschik deze (vermenigvuldig de tweede met
Kortom, opbrengen
Sinds
Laten we aannemen dat de twee nummers zijn
Volgens de vraag hebben we,
Vervangen
Laten we nu zoeken
~ Ik hoop dat dit helpt!:)
De grootste van twee cijfers is 5 minder dan twee keer het kleinere aantal. De som van de twee getallen is 28. Hoe vindt u de twee getallen?
De cijfers zijn 11 en 17 Deze vraag kan worden beantwoord door 1 of 2 variabelen te gebruiken. Ik zal kiezen voor 1 variabele, omdat de tweede kan worden geschreven in termen van de eerste.Definieer eerst de getallen en de variabele: laat het kleinere getal x zijn. De grootste is "5 minder dan dubbele x". Het grotere getal is 2x-5. De som van de getallen is 28. Voeg ze toe om 28 x + 2x-5 = 28 "" te krijgen, los nu de vergelijking op voor x 3x = 28+ 5 3x = 33 x = 11 Het kleinere getal is 11. Hoe groter is 2xx11-5 = 17 11 + 17 = 28
De som van twee opeenvolgende getallen is 77. Het verschil van de helft van het kleinere getal en een derde van het grotere getal is 6. Als x het kleinere getal is en y het grotere getal, welke twee vergelijkingen de som en het verschil van de nummers?
X + y = 77 1 / 2x-1 / 3y = 6 Als u de cijfers wilt weten die u kunt blijven lezen: x = 38 y = 39
De som van twee getallen is 6. Als twee keer het kleinere aantal wordt afgetrokken van het grotere aantal, is het resultaat 11. Hoe vindt u de twee getallen?
De twee getallen zijn 23/3 en -5/3 Schrijf een systeem van vergelijkingen, waarbij de twee getallen a en b zijn (of welke twee variabelen je ook wilt). {(a + b = 6), (b - 2a = 11):} Er zijn een aantal manieren om dit op te lossen. We kunnen een van de variabelen in een van de vergelijkingen oplossen en deze in de andere vergelijking vervangen. Of we kunnen de tweede vergelijking aftrekken van de eerste. Ik zal het laatste doen, maar beide methoden komen op hetzelfde antwoord. 3a = -5 a = -5/3 We weten dat a + b = 6 -> b = 6 + 5/3 = 23/3 Hopelijk helpt dit!