Antwoord:
Uitleg:
Laten we zeggen dat A een kaart is voor Andy en B voor Bob.
Het aantal kaarten in Bob's honkbalkaart,
dus het minste aantal kaarten dat Bob heeft wanneer Andy het kleinste aantal kaarten heeft.
Joe heeft nog 16 honkbalkaarten dan voetbalkaarten. Hij merkte ook op dat hij van het totaal drie keer zoveel honkbalkaarten heeft als voetbalkaarten. Hoeveel honkbalkaarten heeft hij?
24 Aantal honkbalkaarten is b. Aantal voetbalkaarten is f. b = f + 16 en b = 3f duidt 3f = f + 16 2f = 16 dus f = 8 impliceert b = 24
John verzamelt honkbalkaarten. Hij heeft 23 kaarten. Jack heeft 6 keer zoveel kaarten. Hoeveel kaarten heeft Jack?
138 Hoeveel kaarten heeft John? Variabele set: x John heeft 23 kaarten. x = 23 Hoeveel kaarten heeft Jack? Variabele set: y Jack heeft 6 keer zoveel kaarten [als John]. y = 6 cdotx = 6x We hebben nu twee vergelijkingen: x = 23 y = 6x De eerste is een variabele waarde, dus vervang x = 23 in de tweede vergelijking ... y = 6 cdot kleur (rood) ( 23) = 138 Jack heeft 138 honkbalkaarten.
Penny keek naar haar klerenkast. Het aantal jurken dat ze bezat, was 18 meer dan het dubbele van het aantal kleuren. Het aantal jurken en het aantal pakken bedroeg samen 51. Wat was het nummer van elk exemplaar dat ze bezat?
Penny bezit 40 jurken en 11 pakken. Let d and s zijn respectievelijk het aantal jurken en pakken. Er wordt ons verteld dat het aantal jurken 18 meer dan tweemaal het aantal kleuren is. Daarom: d = 2s + 18 (1) Er wordt ons ook verteld dat het totale aantal jurken en pakken 51 is. Daarom is d + s = 51 (2) Van (2): d = 51-s Vervanging van d in (1 ) hierboven: 51-s = 2s + 18 3s = 33 s = 11 Vervangen voor s in (2) hierboven: d = 51-11 d = 40 Het aantal jurken (d) is dus 40 en het aantal kleuren (s) ) is 11.