De verhouding meisjes / jongens is 2: 3 en er zijn 20 mensen in de klas, hoeveel zijn meisjes en jongens?

De verhouding meisjes / jongens is 2: 3 en er zijn 20 mensen in de klas, hoeveel zijn meisjes en jongens?
Anonim

Laat naam # B # het aantal jongens en # G # het aantal meisjes

# B + g = 20 #

# G / b = 2/3 # zo # G = (2b) / 3 # (we vermenigvuldigen zich met # B # aan elke kant)

We kunnen dus g in de vergelijking vervangen:

# B + (2b) / 3 = 20 #

We willen dezelfde denominator inzetten:

# (3b) / 3 + (2b) / 3 = 20 #

# (5b) / 3 = 20 #

# 5b = 60 # (we vermenigvuldigen zich met #3# aan elke kant)

# b = 12 # (we delen door #5# aan elke kant)

We kunnen het nu dus vinden # G #:

# B + g = 20 #

# 12 + g = 20 #

# G = 20-12 # (we trekken af #12# aan elke kant)

# G = 8 #

Er zijn dus #12# jongens en #8# meisjes in de klas