Antwoord:
Een fosfaatgroep, een suikergroep en een stikstofbasis.
Uitleg:
Ik denk dat de vraag is wat de drie subeenheden van zijn nucleotiden zijn.
Nucleïnezuren (DNA, RNA) zijn grote polymeren, gemaakt van monomeerbouwstenen genaamd nucleotiden.
De nucleotiden hebben een vergelijkbare structuur met drie 'subeenheden':
- EEN fosfaatgroep
- EEN suikergroep: deoxyribose in DNA en ribose in RNA
- EEN Stikstofbasis: adenine, cytosine, guanine, thymine of uracil.
In een polymeer vormen deze nucleotiden een ruggegraat met de fosfaat- en suikergroepen. De stikstofhoudende basen steken uit die ruggengraat. RNA is een enkele streng. DNA is een dubbele streng waarin de stikstofhoudende basen zich tussen twee backbones vormen:
Wat zijn de functionele groepen van koolhydraten, lipiden, eiwitten en nucleïnezuren?
Verschillende groepen lijst in uitleg 1. Koolhydraten --- alcohol en (aldehyde of keton) 2. lipiden -------------- carbonzuur met lange koolwaterstofketens (meestal boven 16 C lang) 3. eiwitten ---------- aminozuren (verschillende R-groepen [bekijk deze vraag http://socratic.org/questions/justify-the-placement-of-the-ifferent-amino-acids-in-their -respectieve-klassen-a # 164928]) met amino- en carbonzuurgroep 4. nucleïnezuur ----- een fosfaatgroep, één stikstof bevattende base (pyrimidine of purine) en een suikermolecule, die op zijn beurt alcohol en aldehyde / ketongroep.
Wat zijn de polymeren van nucleïnezuren?
Nucleïnezuren zijn de polymeren zelf, waarvan de meest voorkomende DNA en RNA zijn. "Polymeer" is een concept dat macromoleculen definieert zoals eiwitten en nucleïnezuren; ze zijn samengesteld uit kleinere opeenvolgende delen, de monomeren, die zich structureel verbinden. De beroemde nucleïnezuren DNA en RNA zijn samengesteld uit de volgende monomeren: cytosine, guanine, uracil, adenine en tyrosine.
Wat zijn de subeenheden van nucleïnezuren?
Nucleïnezuren bestaan uit 3 subeenheden. Het DNA is een patroon dat bestaat uit vier verschillende nucleotiden. Elk nucleotide bestaat uit een suiker (deoxyribose) in het midden van een fosfaatgroep en een stikstofhoudende base. Er zijn twee klassen van bases. Twee zijn purines (dubbelwandige structuren) en twee zijn pyrimidines (enkelwandige structuren). De vier basen in het DNA van het DNA zijn: adenine (A) - een purine cytosine (C) - een pyrimidine guanine (G) - een purine thymine (T) - een pyrimidine In zowel DNA als RNA zijn er vier belangrijke basen. RNA heeft echter de eerste drie plus uracil. De substitutie v